Home is where the hab is
Dagboek van een Marsonaut
Deel 7 - Voor God spelen
5 juli 2015 / sol 247
Over het oppervlak van Mars loopt een enorme scheur, als in het
metselwerk van een oud verzakt huis. Dat is Vallis Marineris, een canyon
in de overtreffende trap, vierduizend kilometer lang, op sommige
plaatsen een paar honderd kilometer breed en tien kilometer diep. Je zou
er de Himalaya in kunnen afzinken.
Clarke Station, onze basis, ligt aan het westelijke uiteinde van
Marineris. Vanuit onze habitat zijn de wanden van de kloof niet
zichtbaar. Ze liggen achter de horizon, die op Mars verraderlijk
dichtbij is. De vallei is hier nog tamelijk breed maar vertakt zich naar
het westen toe in een doolhof van kleinere kloven, Noctis Labyrithus
genaamd.
Aimee, ik en de rover.
Vanochtend om een uur of tien zijn we vertrokken op weg naar dat
labyrint, Aimee en ik, in de rover, ons zeswielige vehikel. De eerste
kilometers voerden door bekend gebied maar al gauw werd de
satellietkaart onmisbaar. Veel meer dan tien kilometer per uur schoten
we niet op. Het landschap is vrij chaotisch en het valt niet mee een
route te vinden die zoveel mogelijk steile hellingen en rotsvelden
vermijdt. Verder stoppen we regelmatig om een radiobaken te plaatsen of
foto's te nemen.
Ook namen we af en toe grondmonsters met de grijparm van de rover. Onder
andere in een bizar gebied waar de bodem eerder zwart dan rood was.
Waarschijnlijk een vrij recente vulkanische aslaag, maar hoe recent? Een
miljoen jaar? Duizend jaar? Honderd jaar? Dat zullen we uit moeten
zoeken als we terug zijn op Clarke.
Je moet elkaar wel een beetje aardig vinden om een week lang samen in
zo'n klein wagentje te zitten. De hab is krap, maar een wereld
vergelijkbaar bij deze krappe gezinsauto. Ik voel me weer tien jaar oud,
op weg met mijn ouders en zusje naar Zuid-Frankrijk. Maar nu stuur ik
zelf. En we kunnen niet iedere paar uur uitstappen om de benen te
strekken. We hebben ieder een ruime stoel, die ook nog helemaal naar
achteren geklapt kan worden, maar dat is al onze leefruimte. Het toilet,
of wat daar voor doorgaat, zit achter mijn stoel, die tevens dient als
schaamschot.
Het eerste karrespoor wordt getrokken, de eerste van velen.
Ik voel me kwetsbaar. We zijn hier nooit meer dan een halve meter
verwijderd van de dodelijke buitenlucht. Maar tegelijkertijd geniet ik.
Dit land is hartverscheurend mooi, mooier dan de Sahara, IJsland,
Ladakh, en de Australische Outback bij elkaar. En puurder bovendien,
want op Aarde vind je tot op zes kilometer hoogte mensen en hun
tentenkampen, tempeltjes, weerstations, souvenirstalletjes. Hier is
niets van dat alles. Het rode zand van Mars wordt voor het eerst sinds
miljoenen jaren platgedrukt door de wielen van een voertuig.
Mogen we, in de toekomst, Mars veranderen?.
Soms zou ik dit landschap voor altijd zo ongerept willen houden, vrij
van de toeristenstromen die ook hier eens op gang zullen komen. Wat een
egoïstische gedachte. Wat voor recht heb ik om anderen deze schoonheid
te onthouden terwijl ik zelf hier het eerste bandenspoor achterlaat?
Halverwege de middag doemde in het zuidwesten een monsterlijk hoge
rotswand op uit de rode nevel, de oostelijke begrenzing van Noctis
Labyrinthus. We volgden op dat moment net een vallei die rechtstreeks
het doolhof in voert en die naarmate we vorderden steeds dieper door het
omliggende land sneed. Tegen het vallen van de duisternis reden we door
een breed ravijn tussen torenhoge rotswanden. Een parkeerplaats was snel
gevonden. Waar we ook staan, we staan niemand in de weg.
Daarna viel er weinig meer te doen dan schrijven in het dagboek en
bellen met de basis. En roddelen over de rest van de crew. Volgens Aimee
hebben Klaus en Olga iets met elkaar. Ik vind het moeilijk voor te
stellen, een nerd van hier tot Hamburg samen met het Stuk van Siberië.
Maar volgens Aimee hebben ze minstens twee maal enkele nachtelijke uren
samen doorgebracht.
Een Marsbacterie zou een warm en nat klimaat best prettig vinden.
Ondertussen vraag me af hoelang wij tweeën nog van elkaar af kunnen
blijven. Als er ooit twee katten op het spek gebonden zijn, dan wij wel.
Een warm lichaam binnen handbereik, na maanden van onthouding. Maar sex
met een collega, dat is al niet verstandig als je een kantoorbaan hebt
van negen tot vijf. En met deze baan zijn we letterlijk ruim
vierentwintig uur per dag bezig, met nog vijfhonderd dagen voor de boeg.
Na de roddels werd ons gesprek serieuzer. We hadden weer een discussie
over terraforming. Een onderwerp waar we het hartgrondig over oneens
zijn. Mogen we, in de toekomst, proberen Mars te veranderen? Mogen we
hier een broeikaseffect op gang brengen, het zo warm maken dat hier weer
vloeibaar water gaat stromen? Mogen we de atmosfeer zo dik maken dat er
planten kunnen groeien?
Zo ver het oog reikt rood zand..
Ik zou niet weten van wie dat niet zou mogen. Het zou geweldig zijn om
hier rond te kunnen lopen zonder zo'n ellendig ruimtepak. Het landschap
zou veranderen maar zeker niet lelijker worden. En het zou fascinerend
zijn die verandering te zien gebeuren. Misschien hebben we als mensheid
zelfs wel de morele plicht het leven buiten de Aarde te verspreiden. Wij
zijn, voor zover we weten, de eersten en misschien wel de enigen die
daar ooit toe in staat zijn.
Maar Aimee blijft terugkomen op haar stokpaardje: dat er misschien
ergens onder de grond een bacterie leeft die misschien heel anders is
dan Aardse bacteriën en ons geterraform misschien niet zou overleven.
Het zijn mij een beetje teveel misschiens. Moet je daarvoor een hele
wereld tot no go-area verklaren?. En zou zo'n bacterie, als die er is,
ook niet juist heel blij kunnen zijn als het hier weer net zo warm en
nat wordt als vier miljard jaar geleden?
We mogen niet voor God spelen, zegt ze. Maar als wij niet voor God
spelen, zeg ik, wie zal het dan wel doen? En daar moet ze toch ook wel
weer om lachen. Ach, het is ook geen discussie waar we vandaag nog uit
moeten komen. Terraforming is iets voor onze kinderen. En kinderen, daar
moet ik op dit moment even niet aan denken.
laatste wijziging: 21 maart 2006